
OVER ‘ZENDEN EN ONTVANGEN’: AFDELING NUANCEERT BEWIJSVERMOEDEN
ABRvS 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:424
Relevantie:
Sinds jaar en dag hanteert de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) een vaste lijn wanneer de geadresseerde de ontvangst van stukken van het bestuursorgaan betwist:
- Als het bestuursorgaan kiest voor niet-aangetekende verzending per post, dient het aannemelijk te maken dat het desbetreffende stuk naar het juiste adres is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het stuk op dat adres.
- Heeft het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk gemaakt, dan ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde om voormeld vermoeden te ontzenuwen. Dat kan hij doen door feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 10 mei 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ4617 en 30 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1771.
In de hierna te bespreken uitspraak nuanceert de Afdeling deze vaste lijn: het onder 1 bedoelde bewijsvermoeden geldt uitsluitend indien gebruik wordt gemaakt van de diensten van PostNL.
Problemen met de postbezorging: geen verschoonbare termijnoverschrijding
Hierna volgt eerst een korte samenvatting van het geschil dat aanleiding gaf tot deze voor de praktijk belangwekkende uitspraak.
Het college van gedeputeerde staten van Fryslân (hierna: GS) hebben subsidie verleend aan onder andere Tape-it-easy Ltd. (hierna: appellanten). De subsidierelatie bracht mee dat appellanten GS tijdig en volledig moesten informeren over de niet-naleving van subsidieverplichtingen.
Op enig moment hebben GS appellanten schriftelijk om nadere informatie gevraagd. Omdat de gevraagde informatie niet werd verstrekt, hebben GS de verleende subsidies ambtshalve vastgesteld op nihil en de uitbetaalde bedragen teruggevorderd. Nadat de bezwaartermijn van zes weken was verstreken, hebben appellanten tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Als reden voor de termijnoverschrijding voerden zij aan dat er problemen waren met de postbezorging en dat zij de brieven en besluiten van GS niet hadden ontvangen. GS meenden echter dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was en verklaarden de bezwaren niet-ontvankelijk.
Tegen deze beslissing gingen appellanten in beroep bij de rechtbank Noord-Nederland. In lijn met de hiervoor bedoelde vaste jurisprudentie van de Afdeling oordeelde de rechtbank dat GS erin geslaagd waren aannemelijk te maken dat de besluiten naar de door appellanten opgegeven adressen waren verzonden en daarmee bekend waren gemaakt. Er was, met andere woorden, aan het bewijsvermoeden voldaan. Daarnaast vond de rechtbank dat de problemen met de postbezorging op het adres van appellanten voor hun rekening en risico dienden te blijven, omdat zij GS daarvan pas in de bezwaarfase op de hoogte hadden gesteld en geen maatregelen hadden getroffen om de problemen weg te nemen.
Afdeling nuanceert bewijsvermoeden
Appellanten gingen in hoger beroep. In hun visie had de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat aan het bewijsvermoeden was voldaan, omdat dat de besluiten daadwerkelijk waren verzonden en geacht moeten worden te zijn ontvangen. Zij wezen erop dat GS de relevante correspondentie (brieven en besluiten) niet met PostNL hadden verzonden, maar gebruik hadden gemaakt van het sociale werkvoorzieningsbedrijf Caparis (Caparis Business Post). Dit bedrijf was volgens appellanten niet ingericht op postbezorging, zodat de zekerheid van een tijdige postbezorging en de borging daarvan ontbreekt.
De Afdeling volgt dit betoog. Kort samengevat overweegt zij dat het bestuursorgaan alleen kan profiteren van het hiervoor besproken bewijsvermoeden als het kiest voor verzending van stukken met PostNL. Reden hiervoor is dat PostNL in de Postwet 2009 is aangewezen als zogenoemde “verlener van de universele postdienst”, waarvoor bijzondere verplichtingen gelden. Deze verplichtingen zien (onder meer) op de omvang van de postdienst en de regelmaat en betrouwbaarheid van de postbezorging. Deze specifieke wettelijke waarborgen (wat betreft de omvang en regelmaat van de postbezorging) gelden niet voor de postbezorging met Caparis Business Post. Weliswaar zijn er in een overeenkomst tussen de provincie een Caparis Business Post verschillende verplichtingen opgenomen over de omvang en de kwaliteit van de postbezorging, maar aan een privaatrechtelijke overeenkomst kan niet dezelfde waarde worden toegekend als aan de verplichtingen in de Postwet 2009, aldus de Afdeling.
GS dienden daarom niet alleen de verzending, maar ook de ontvangst van de hier relevante besluiten aannemelijk te maken. In dat kader hebben zij (i) verwezen naar een systeemuitdraai waaruit blijkt van welke datum de besluiten dateren en op welke datum deze zijn verzonden en (ii) ter zitting toegelicht dat verzending van de post met Caparis Business Post nog geen problemen had opgeleverd, althans dat daarover geen klachten zijn binnengekomen. De Afdeling vindt deze toelichting echter onvoldoende voor het oordeel dat de besluiten ook daadwerkelijk zijn ontvangen; GS hebben dit niet met concrete objectieve gegevens aannemelijk gemaakt. De conclusie luidt dan ook dat GS de bezwaarschriften ten onrechte niet-ontvankelijk hebben verklaard, zodat deze alsnog inhoudelijk moeten worden behandeld.
Les voor de praktijk
Deze uitspraak maakt het voor bestuursorganen lastig(er) om gebruik te maken van alternatieve postbezorgers. Uiteraard valt op voorhand niet te voorspellen of de ontvangst zal worden betwist, maar met (niet-aangetekende) verzending via alternatieve postbezorgers wordt wel een risico genomen. Bestuursorganen die niet in bewijsnood willen raken, doen er gezien deze uitspraak verstandig aan om belangrijke stukken ofwel aangetekend of (ook) via PostNL te verzenden.
Wilt u meer weten over deze beschikking, neem dan contact op met Mr. Meriam Bauman.