Terug naar blogs

Van Crisiswet naar Transitiewet Omgevingswet: mooie ontwikkeling, maar waar blijft het klimaat?

8 oktober 2018
|
Blogs

Inleiding

Op 6 september 2018 is bij de Tweede Kamer het wetsvoorstel tot wijziging van de Crisis- en herstelwet (Chw) ingediend (Kamerstukken II 2017/18, 35 013, nrs. 1-3). De Raad van State heeft positief geadviseerd over dit wetsvoorstel. Het streven is de wet op 1 januari 2019 in werking te laten treden. In dit blok worden de belangrijkste aanpassingen beschreven.

De Crisis- en herstelwet

In 2009 is het voorstel voor de Crisis- en herstelwet (Chw) ingediend met als doel het bestrijden van de mondiale financiële en economische crisis en het bevorderen van een goed en duurzaam herstel van de economische structuur. In eerste instantie had de Chw een tijdelijk karakter, maar in 2014 heeft deze wet een permanente plaats gekregen. Nu de economie weer aantrekt, is het doel van de Chw het aanpakken van maatschappelijke belangen, waaronder met name het tekort aan woningen. Met de Chw wordt nagestreefd de procedures om onder andere woningbouw te realiseren, te verkorten, vereenvoudigen en versnellen.

Verhouding tot de Omgevingswet

Op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt, voorzien op 1 januari 2021, zal de Chw komen te vervallen. Om vooruitlopend op de stelselherziening ruimte te bieden voor duurzame ontwikkeling, wordt door de Chw de mogelijkheid geboden alvast gebruik te maken van een aantal instrumenten uit de Omgevingswet. Op deze manier kunnen gemeenten experimenteren en ervaring opdoen met deze instrumenten, wat een gestroomlijnde implementatie van de Omgevingswet in 2021 ten goede komt. In zoverre kan worden gesteld dat de crisiswet officieel is getransformeerd naar transitiewet, een rol die door de Chw overigens de laatste jaren al in toenemende mate is ingenomen, bijvoorbeeld door introductie en toepassing in de praktijk van het populaire bestemmingsplan verbrede reikwijdte.

De voorgestelde wijzigingen

Het wetsvoorstel tot wijziging van de Chw valt uiteen in de vijf onderdelen die hieronder worden besproken. Met de voorgestelde wijziging is beoogd de experimenteermogelijkheden vooruitlopend op inwerkingtreding van de Omgevingswet verder te verbeteren en vereenvoudigen.

  • Wijziging 1: Uitbreiding van de gebruiksmogelijkheden van het projectuitvoeringsbesluit

Het projectuitvoeringsbesluit (artikel 2.10 Chw) is een snelle manier om een besluit te nemen voor het uitvoeren van woningbouwprojecten (van 12 tot 2.000 woningen) en projecten met een maatschappelijke betekenis (onderwijs en zorg). Het levert extra snelheid op wanneer het gewenste bouwproject niet past binnen het geldende bestemmingsplan en vergunningen en toestemmingen moeten worden verleend. Het projectuitvoeringsbesluit combineert de planologische toestemming en de benodigde uitvoeringsbesluiten namelijk in één besluit. Bovendien is hiertegen slechts beroep in één instantie mogelijk. Op dit moment ligt de bevoegdheid tot het nemen van een dergelijk projectuitvoeringsbesluit bij de gemeenteraad. Gelet op de beperkte vergaderfrequentie van de gemeenteraad kan dit leiden tot vertraging in de besluitvorming. Het wetsvoorstel beoogt deze bevoegdheid over te hevelen naar het college van burgemeester en wethouders. Wel is een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) van de gemeenteraad vereist wanneer het projectuitvoeringsbesluit afwijkt van het bestemmingsplan. Hiermee wordt aangesloten bij het systeem van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Een kanttekening hierbij is dat bij een vvgb mogelijk de gemeenteraad twee keer moet worden geconsulteerd: Eén keer in de ontwerpfase en één keer bij vaststelling. Verder is dit instrument overigens tot nu toe weinig aantrekkelijk gebleken vanwege de mogelijkheid om de coördinatieregeling uit de Wro toe te passen. In sommige gevallen komt daar nu wellicht verandering in, nu met de wijziging eveneens wordt voorgesteld het projectuitvoeringsbesluit ook toe te passen op een besluit/ontheffing genomen op grond van hoofdstuk 3 Wet natuurbescherming (soortenbescherming), mits vergezeld van een vvgb van het college van gedeputeerde staten. Hierdoor is niet langer een afzonderlijk besluit vereist. Het doel van deze uitbreiding is het aantrekkelijker maken van het projectuitvoeringsbesluit waardoor meer bestuursorganen hier gebruik van zullen maken. Gebruik ervan kan leiden tot een versnelling van een jaar.

  • Wijziging 2: Niet altijd een vvgb van het college van burgemeester en wethouders voor ontwikkelingsgebieden

Naar huidig recht moet het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 2.3 Chw altijd een verklaring van geen bedenkingen afgeven wanneer voor een ontwikkelingsgebied een ander bestuursorgaan dan het college van burgemeester en wethouders bevoegd is, dus ook voor omgevingsvergunningen die milieuneutraal zijn of waar normaal de reguliere procedure kan worden gevolgd. Door de wijziging kan het college van burgemeester en wethouders op voorhand gevallen bepalen waarin hiervan kan worden afgezien. Overigens wordt naar onze ervaring dit instrument tot nu toe nog maar beperkt toegepast.

  • Wijziging 3: Versnelling van de aanwijzingsprocedure voor experimenten en voor lokale en (regionale) projecten met nationale betekenis

Deze wijziging ziet op versnelling van de procedure voor het ontwikkelingsgebied, het innovatieve experiment en de projecten met nationale betekenis. Op dit moment moeten zowel het experiment als het project/gebied waar het experiment kan worden uitgevoerd worden aangewezen bij AMvB door ze toe te voegen aan het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (Bu Chw). In het wetsvoorstel wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds het experiment en anderzijds het gebied/project waar het experiment kan worden uitgevoerd. Het aanwijzen van het experiment dient in het wetsvoorstel nog steeds te geschieden bij AMvB. Het toevoegen van nieuwe gebieden/projecten aan bestaande experimenten kan echter geschieden bij ministeriële regeling. Deze aanpassing levert een versnelling van ten minste zeven maanden op. Deze verkorting van de aanwijzingsprocedure geldt ook voor lokale en (boven)regionale projecten met nationale betekenis.

  • Wijziging 4: Wijziging van de wettelijke criteria op basis waarvan experimenten van wet- en regelgeving kunnen afwijken

Op dit moment is het bij wege van experiment mogelijk om van de in artikel 2.4 Chw genoemde wet- en regelgeving af te wijken, indien voldaan is aan de volgende drie cumulatieve vereisten:

  1. Bijdrage aan duurzaamheid
  2. Bijdrage aan innovatie
  3. Bijdrage aan de bestrijding van de economische crisis

In het wetsvoorstel is voorgesteld dat het experiment altijd een bijdrage moet leveren aan de duurzame ontwikkeling in de leefomgeving, maar daarnaast slechts aan een van de volgende twee vereisten hoeft te voldoen:

  1. Bijdrage aan de economische structuurversterking
  2. Innovatief zijn

Het valt op dat het begrip ‘bestrijding van de economische crisis’ is vervangen door het begrip ‘economische structuurversterking’. Dit bevestigt het permanente karakter van de Chw. Niet langer is het doel de economische crisis bestrijden, maar het doel is nu permanente aandacht voor het versterken van de economie. Als voorbeelden van economische structuurversterking worden gegeven het toelaten van ontwikkelingen die voor werkgelegenheid zorgen of projecten die de economie toekomstbestendiger maken. Voldoende is overigens dat het experiment een bijdrage levert aan de lokale economie, het hoeft niet per definitie de nationale economie te versterken. Wel wordt van belang geacht, dat experimenten die een bijdrage leveren aan het versterken van de economische structuur ook een duurzaam karakter hebben. Dit criterium kan daarom alleen worden toegepast in combinatie met het criterium duurzame ontwikkeling. Door deze wijziging zullen meer experimenten onder de reikwijdte van de Chw vallen.

  • Wijziging 5: Uitbreiding van de wetten waarvan voor ontwikkelingsgebieden en duurzame innovatieve experimenten af kan worden geweken

Op dit moment kan voor ontwikkelingsgebieden en duurzame innovatieve experimenten op grond van de Chw van een twaalftal wetten worden afgeweken. Door het wetsvoorstel wordt daar nog een viertal wetten aan toegevoegd, te weten de Erfgoedwet (artikel 9.1 lid 1), de Monumentenwet 1988 (hoofdstuk II, paragraaf 2, met uitzondering van artikel 11 lid 1), de Huisvestingswet 2014 en de Leegstandwet. Door deze toevoeging wordt de reikwijdte van de Chw vergroot.

Observaties

Thans wordt door de minister expliciet bevestigd dat de Chw kan worden gezien als een opmaat naar het werken met de Omgevingswet. De Chw heeft in de praktijk deze functie al gekregen via het steeds meer in zwang rakende bestemmingsplan verbrede reikwijdte. De voorgestelde wijzigingen zullen de procedures al met al een stuk korter maken en de reikwijdte van de Chw nog verder verbreden. Dit is in het belang van het aanpakken van maatschappelijke belangen, waaronder het tekort aan woningen. In het kader van woningrealisatie is snelle besluitvorming van belang. Wel zijn de voorgestelde wijzigingen wat ad hoc van aard.

Had dat niet beter gekund? Wat ik mis, is dat de Chw ook zou kunnen voorzien in meer doordachte instrumenten om duurzaamheid verder te bevorderen. Gelet op de doelstellingen die door het kabinet zijn gesteld in verband met het klimaatakkoord van Parijs zou in het kader van “herstel” met de Chw mijns inziens veel meer (in aanvulling op reeds ingezette maatregelen bijvoorbeeld in het Bouwbesluit (EPC/MPG) ) een integrale aanzet gegeven kunnen worden om klimaatdoelen te halen en bijvoorbeeld een integraal juridisch kader voor circulair bouwen te faciliteren. Dat integraal juridisch kader moet dan veel verder gaan dan de mogelijkheden die het bestemmingsplan verbrede reikwijdte op dit punt reeds biedt. Het zal dan ook moeten gaan om bijkomende goederenrechtelijke, fiscale en mededingings- en aanbestedingsvragen / knelpunten. Op deze wijze kan bij wijze van experiment op een innovatieve wijze worden gewerkt aan duurzaamheid, zónder dat direct vanwege duurzaamheidseisen de bouw wordt vertraagd (een angst van Neprom). Ik verwijs daarbij naar een lezenswaardige bijdrage van mr. A.R. Klijn in het tijdschrift Vastgoed Fiscaal en Civiel (VGFC 2018/2) die mijns inziens terecht heeft gepleit voor zo’n integraal juridisch (circulariteits)kader.

Heeft u meer vragen over dit onderwerp, neem dan contact op met een van onze specialisten.

Bericht delen op linkedin

Gerelateerde nieuwsberichten

Al het nieuws

Blijf op de hoogte met onze nieuwsbrief

Mis niets meer en meld u aan voor onze nieuwsbrief.

Velden met een * zijn verplicht

Ik geef toestemming dat TRIP Advocaten Notarissen mijn e-mailadres gebruikt voor het toesturen van de nieuwsbrief. U kunt meer lezen in ons Privacy en cookiesbeleid.

Terug naar blogs
Contact image

Contact

Als grootste juridische adviespraktijk van Noord-Nederland staan wij centraal bij onze cliënten Wij werken in de provincies Groningen, Friesland en Drenthe (en ver daarbuiten) vanuit onze kantoren in Groningen, Leeuwarden en Assen.

Lees meer