Terug naar blogs

Onteigening Hedwigepolder: gaat de Hoge Raad om?

5 oktober 2017
|
Blogs

Parket bij de Hoge Raad d.d. 29-09-2017, zaaknummer 16/04028, ECLI:NL:PHR:2017:980  

Een door de Kroon verworpen beroep op zelfrealisatie dient door de onteigeningsrechter ten volle te worden getoetst, dit ter voorkoming dat sprake is van schending van het “fair trial”-beginsel en de bescherming van het recht op eigendom, zoals vastgelegd in het EVRM.

De ‘introductie’ van de redelijkheid en billijkheid in onteigeningsland i.r.t. de kosten van zelfrealisatie, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen te realiseren “lucratieve” en “niet-lucratieve” bestemmingen; bij “niet lucratieve” bestemmingen behoeft de eigenaar niet zelf de kosten van zelfrealisatie te dragen.

Conclusie A-G

Op 29 september jl. heeft waarnemend Advocaat-Generaal mr. J.C. van Oven geconcludeerd dat de Hoge Raad het onteigeningsvonnis inzake de Hedwigepolder (Rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 8 juni 2016) dient te vernietigen. Het betreft hier een advies aan de Hoge Raad, dat onderdeel is van de cassatieprocedure en een vooruitblik geeft op wat mogelijk het oordeel van de Hoge Raad zal worden. Gelet op de inhoud van de conclusie is bepaald niet uit te sluiten dat de Hoge Raad anders dan voorheen zal gaan beslissen. Daarom is het verstandig dat de onteigeningspraktijk daarvan reeds nu kennis neemt, er rekening mee houdt en voorzover nodig op anticipeert.

Rijksinpassingsplan

Deze onteigening betreft ruim 305 ha, in eigendom bij één eigenaar, in de gemeente Hulst (Zeeuws Vlaanderen), ten behoeve van de uitvoering van het Rijksinpassingsplan Hertogin Hedwigepolder. Aan dit rijksinpassingsplan ligt ten grondslag het Verdrag tussen Nederland en het Vlaams Gewest d.d. 21 december 2005, dat voorziet in enerzijds verruiming van de Westerschelde en anderzijds de ontwikkeling van zgn. estuariene natuur in Nederland (600 ha) en Vlaanderen (1100 ha).

Unieke onteigeningszaak

Volgens A-G van Oven betreft het hier een “unieke onteigeningszaak”, die de Hoge Raad op deels onteigeningsrechtelijk “terra incognita” brengt. Reeds daarom is de conclusie van de A-G zeer lezenswaardig; diverse voor de onteigeningspraktijk relevante onderwerpen komen uitgebreid aan de orde en worden in een hedendaags daglicht geplaatst. Het hoofditem betreft het door de eigenaar gedane beroep op zelfrealisatie en daarmee verband houdende vraagstukken.

Volle toetsing verwerping zelfrealisatieverweer

De belangrijkste reden dat A-G van Oven de Hoge Raad adviseert het onteigeningsvonnis te vernietigen is dat de rechtbank ten onrechte het zelfrealisatieverweer van de eigenaar niet ten volle heeft getoetst.

Toelichting

Volle toetsing van KB bij verwerping van zelfrealisatieverweer

In de voorafgaande administratieve onteigeningsprocedure heeft de eigenaar een “zelfrealisatie”-verweer gevoerd dat door de Kroon is verworpen. Volgens A-G van Oven dient, in afwijking van eerdere (vaste) HR-jurisprudentie, deze verwerping in de gerechtelijke onteigeningsprocedure niet enkel (verregaand) marginaal maar vol getoetst te worden. Zou dat niet gebeuren, dan komt het Koninklijk Besluit (waarmee aan de Staat is toegestaan tot gerechtelijke onteigening over te gaan) in de gevarenzone van art. 6 EVRM en art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM, aldus A-G van Oven.

Achtergrond van het advies aan de Hoge Raad om verwerping van zelfrealisatieverweren vol te gaan toetsen is de visie van A-G van Oven dat de onderhavige administratieve onteigeningsprocedure “weliswaar volgens de regels der kunst is verlopen maar dat die procedure als ‘eerlijk proces’ een farce is.” A-G van Oven acht dan ook een grondiger toetsing van het onteigeningsbesluit nodig, als betere bescherming van de eigenaar.

In de kern betreft het bij verwerping van een zelfrealisatieverweer vol toetsen van het onteigeningsbesluit de vraag naar de onteigeningsnoodzaak. In dat verband acht A-G van Oven o.m. de volgende onderdelen relevant.

Serieus overleg

Volgens de eigenaar heeft de Staat geen overleg willen voeren over zelfrealisatie en over een door de eigenaar aan de Staat voorgelegd concept voor een in verband daarmee tussen de eigenaar en de Staat te sluiten overeenkomst. A-G van Oven acht deze stellingen “hoogst relevant in deze zeer bijzondere zaak.” Aldus de A-G kan de onteigeningsnoodzaak niet worden aangenomen voordat de Staat serieus pogingen heeft ondernomen om met de eigenaar overeenstemming te bereiken over een regeling (waarvoor de eigenaar een voorstel heeft gedaan) die voorziet in de realisering door de eigenaar zelf van de estuariene natuur op de percelen van de eigenaar conform het rijksinpassingsplan. In verband hiermee is ook relevant de door de Staat opgeworpen vraag over de mate van concreetheid van het zelfrealisatieplan.

Voldoende concreet

Door de Staat is betoogd dat een beroep op zelfrealisatie alleen kan worden aanvaard wanneer de eigenaar een duidelijk omlijnd (voldoende concreet) plan tot zelfrealisatie heeft ingediend, waarvan in het onderhavige geval geen sprake zou zijn geweest. Aldus A-G van Oven heeft de Staat hiermee geprobeerd de Hoge Raad de vraag te laten beantwoorden wat ‘rechtens’ onder een (voldoende) concreet plan moet worden verstaan. De A-G is van mening dat de Hoge Raad “er niet aan zou moeten beginnen om het onteigeningsrecht te verrijken met concrete maatstaven met behulp waarvan kan worden vastgesteld of een plan van de eigenaar om zelf te realiseren de noodzaak tot onteigening wegneemt.” Dat hangt volgens A-G van Oven geheel af van de omstandigheden van het geval, waarvan de beoordeling aan de feitenrechter is voorbehouden.

In het onderhavige geval vond de rechtbank voldoende dat de eigenaar het rijksinpassingsplan wil realiseren “conform de plannen van de Staat”. Die eigen plannen van de Staat voorzagen (nog) niet (i) in een uiteenzetting welk archeologisch, geotechnisch en grondonderzoek moet plaatsvinden, (ii) in een uitwerking van de maatvoering door een ingenieursbureau, (iii) in een aanvraag op basis van dit plan van vergunningen en een ontheffing, (iv) in het kunnen maken van een bestek met dit plan op basis waarvan de uitvoering van het werk kan worden aanbesteed. Dit levert volgens A-G van Oven géén aanwijzing op dat de plannen van de Staat wèl, maar die van de eigenaar niet serieus kunnen worden genomen. In dit verband heeft A-G van Oven ook erop gewezen dat de Staat het maken van de concrete plannen voor de ontwikkeling van het intertijdengebied op basis van het voormelde Verdrag aan het Vlaams Gewest moet overlaten. De door de eigenaar voorgenomen zelfrealisatie kan dus eenvoudigweg door de eigenaar worden uitbesteed (al dan niet via de Staat) aan het Vlaams Gewest, dat volgens het Verdrag toch al voor alles moet zorgen.

Kortom: in lijn van het rechtbankvonnis, maar ook eerdere Kroon-jurisprudentie acht A-G van Oven het voldoende dat de eigenaar heeft verklaard “dat hij bereid en in staat is de bestemmingen op zijn gronden geheel conform het rijksinpassingsplan en de verdere openbare stukken zoals de uitvoeringsbesluiten te realiseren.” en kan aan de eigenaar niet worden verweten dat hij geen concreter plan heeft overgelegd dan zijn toezegging om het plan uit te voeren conform het rijksinpassingsplan.

Niet alle gronden in eigendom

Door de Staat is eveneens betoogd dat het beroep op zelfrealisatie reeds moest stranden omdat de eigenaar niet beschikt over alle gronden die nodig zijn voor de realisering van het project. De rechtbank oordeelde dat dit niet aan zelfrealisatie in de weg hoeft te staan, omdat de eigenaar “had aangeboden de ontbrekende percelen alsnog in eigendom te verwerven.” Volgens A-G van Oven heeft de Staat hiermee verlangd dat de Hoge Raad “het onteigeningsrecht uitbreidt met een door de Staat bedachte rechtsregel, n.l. dat een beroep op zelfrealisatie moet worden verworpen indien de eigenaar ten tijde van het KB niet beschikt over de eigendom van alle voor het te realiseren werk benodigde gronden.” A-G van Oven ziet ook voor een dergelijke rechtsregel geen reden, omdat ook “op dit vlak veel, zo niet alles, af hangt van de omstandigheden van het geval.”

Kosten van zelfrealisatie      

Blijkens het KB dat aan het onteigeningsvonnis ten grondslag ligt, is voor een gerechtvaardigd beroep op zelfrealisatie vereist “dat de eigenaar bereid en in staat moet zijn om de bestemmingen zonder voorbehoud – en derhalve onvoorwaardelijk – en voor eigen risico en rekening zelf te realiseren.”

A-G van Oven vindt het echter “al hoogst onbillijk” om van de eigenaar als zelfrealisator te verlangen dat hij de kosten draagt van de in het algemene belang noodzakelijk geachte ontpoldering van de Hedwigepolder, die zal meebrengen dat zijn agrarisch gebruikte gronden zullen veranderen in buitendijkse estuariene natuurgronden.

Maar bovendien van de eigenaar te verlangen dat hij die kosten draagt terwijl de Staat die kosten (op basis van voormeld Verdrag) zou kunnen declareren bij de Belgische overheid, lijkt A-G van Oven “buiten alle proporties”, ofwel “naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid – die ook bij de toepassing van het onteigeningsrecht niet uit het oog mogen worden verloren – onaanvaardbaar.”

In verband met het voorgaande heeft A-G van Oven nog opgemerkt het te betreuren dat hij niet in staat is zijn ferme visie met opinies van gezaghebbende auteurs of rechtspraak van de Hoge Raad te onderbouwen, echter deze zaak de Hoge Raad nu eenmaal op onteigeningsrechtelijk “terra incognita” (onbekend terrein) brengt, waar het juridisch instinct, of liever: het (al of niet aangeboren) rechtvaardig-heidsgevoel een richtingwijzer oplevert die men serieus heeft te nemen.

A-G van Oven heeft er verder op gewezen dat de Staat een rechtsregel wenst te introduceren, inhoudende “dat van de eis voor zelfrealisatie dat de eigenaar de bestemming op eigen kosten realiseert niet kan worden afgeweken, ook niet indien het gaat om een project dat niet lucratief is.” Volgens de A-G is voor een dergelijke nieuwe rechtsregel geen reden, hetgeen hij als volgt heeft toegelicht.

De vraag of een zelfrealisatieverweer kan worden gehonoreerd, is een vraag naar de noodzaak van de onteigening. Die noodzaak ontbreekt indien de eigenaar bereid en in staat is het werk dat op het onteigende tot stand moet worden gebracht (binnen redelijke tijd) zelf te realiseren. Die noodzaak ontbreekt naar de mening van de A-G eveneens “indien de eigenaar bereid en in staat is dat werk te realiseren terwijl de onteigenende partij de kosten daarvan draagt.” Als de eigenaar bereid en in staat is het werk te realiseren mits een ander (b.v. de onteigenende partij) de kosten draagt, valt of staat de onteigeningsnoodzaak volgens de A-G “met het antwoord op de vraag of de onteigenende partij door te weigeren de kosten te dragen redelijk handelt.” In het algemeen zal, zo lijkt de A-G, een weigering van de onteigenende partij om de kosten te dragen van realisering van een “lucratieve” bestemming niet onredelijk zijn. Echter in het onderhavige geval gaat het om een “niet lucratieve” bestemming. In het algemeen belang moeten de grotendeels agrarisch gebruikte percelen van de eigenaar in buitendijks natuurterrein worden herschapen. Naar de mening van A-G van Oven “is zeer wel denkbaar dat in een zodanig geval de onteigenende partij onredelijk handelt als hij het zelfrealisatievoornemen van de eigenaar belemmert door de kosten daarvan (die ook gemaakt zouden moeten worden als de onteigening wel doorgaat) niet te willen dragen.

Ook volle toetsing onderhandelingsplicht?

De conclusie van A-G van Oven lijkt te impliceren dat naast verwerping van een zelfrealisatieverweer door de onteigeningsrechter, eveneens ten volle getoetst moet worden de verwerping van een verweer inzake het niet in achtnemen van de onderhandelingsplicht die (op basis van Kroon-jurisprudentie) ook geldt voor de periode voorafgaand aan het onteigeningsbesluit.

Gaat de Hoge Raad om?

In deze volgens de A-G unieke onteigeningszaak heeft hij o.m. geconcludeerd dat de onteigenings-rechter een door de Kroon – in het onteigeningsbesluit – verworpen beroep op zelfrealisatie ten volle dient te toetsen en in dat verband de Staat, de Kroon en de rechtbank de door de eigenaar voorgenomen zelfrealisatie niet mochten afkeuren omdat de eigenaar de kosten daarvan niet wilde dragen. Of en in hoeverre de Hoge Raad dit advies van de A-G zal volgen, zal duidelijk worden wanneer de Hoge Raad in deze onteigeningszaak uitspraak doet. In bevestigend geval zal dit betekenen dat de Hoge Raad een nieuwe weg inslaat, mede in afwijking van eerdere jurisprudentie, en daarmee “om gaat”. Voor de onteigeningspraktijk kan dit reeds nu gevolgen hebben, vandaar dat dit reeds nu onder de aandacht wordt gebracht. Zodra de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan, zal ook daarover worden gepubliceerd.

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met mr. Jan Veldhuis.

Bericht delen op linkedin

Meer weten? Neem contact op met een van onze specialisten.

Gerelateerde nieuwsberichten

Al het nieuws

Blijf op de hoogte met onze nieuwsbrief

Mis niets meer en meld u aan voor onze nieuwsbrief.

Velden met een * zijn verplicht

Ik geef toestemming dat TRIP Advocaten Notarissen mijn e-mailadres gebruikt voor het toesturen van de nieuwsbrief. U kunt meer lezen in ons Privacy en cookiesbeleid.

Terug naar blogs
Contact image

Contact

Als grootste juridische adviespraktijk van Noord-Nederland staan wij centraal bij onze cliënten Wij werken in de provincies Groningen, Friesland en Drenthe (en ver daarbuiten) vanuit onze kantoren in Groningen, Leeuwarden en Assen.

Lees meer