Terug naar blogs

Belgische havens zijn ondernemingen, de vrijstelling voor vennootschapsbelasting vormt verboden staatssteun

27 november 2019
|
Blogs

Gerecht EU, 20 september 2019, ECLI:EU:T:2019:652

Belgische havens zijn ondernemingen, de vrijstelling voor vennootschapsbelasting vormt verboden staatssteun

Op 20 september 2019 heeft het Gerecht van de Europese Unie uitspraak gedaan in het beroep dat was ingesteld door de havenbedrijven van Antwerpen en Brugge (hierna: de Belgische havens) tegen de beschikking van de Commissie dat de vrijstelling van vennootschapsbelasting voor de Belgische Zeehavens verboden staatssteun opleverde (Gerecht EU, 20 september 2019, ECLI:EU:T:2019:652).

Relevantie

Dit arrest is om meer redenen van belang. Ten eerste vanwege de uitgebreide overwegingen van Gerecht over de kwalificatie van activiteiten van de Belgische havens als zijnde “economisch van aard”. Ten tweede vanwege de overwegingen van het Gerecht over de selectiviteit van de belastingmaatregel. En ten slotte omdat het Gerecht hiermee de eerder ingezette lijn volgt, dat een vrijstelling voor vennootschapsbelasting voor zeehavens verboden staatssteun vormt, zoals het Gerecht dat eerder ook ten aanzien van Nederlandse zeehavens heeft geoordeeld (Gerecht EU, 31 mei 2018, ECLI:EU:T:2018:317).

Toelichting

De zaak betreft het beroep van de Belgische zeehavens tegen de beschikking van de Europese Commissie, inhoudende dat de vrijstelling van de vennootschapsbelasting die gold voor de Belgische zeehavens staatssteun vormde die onverenigbaar was met de interne markt. De beschikking volgde op een onderzoek van de Europese Commissie naar het functioneren van de havens van de lidstaten en hun belastingregeling met duidelijkheid te verkrijgen over de situatie van de havens ten aanzien van de staatssteunregels.

Met name interessant zijn de overwegingen van het Gerecht over de vraag naar de kwalificatie van de activiteiten van de zeehavens. Daarnaast besteedde het arrest aandacht aan de selectiviteit van de belastingvrijstelling. Het Gerecht verwerpt op beide punten de argumenten van de Belgische zeehavens. Het gevolg is dat de beschikking van de Commissie in stand blijft.

Relevante overwegingen zijn:

Over de kwalificatie van de activiteiten als economisch van aard

  • Het Gerecht oordeelt dat sprake is van exploitatie van haveninfrastructuur aangezien de zeehavens aan schepen toegang verlenen tot de haveninfrastructuur of terreinen verhuurden tegen vergoeding. Volgens vaste rechtspraak vormt de commerciële exploitatie van haven- of luchthaveninfrastructuur en de aanleg daarvan met het oog op een dergelijke exploitatie, een economische activiteit. .
  • De omstandigheid dat een entiteit voor de uitoefening van een deel van haar activiteiten over overheidsprerogatieven beschikt, vormt geen beletsel om haar als onderneming aan te merken. Dat bepaalde activiteiten van de zeehavens bevoegdheden van openbaar gezag vormen die niet-economisch van aard zijn, zoals de controle en de veiligheid van het verkeer op zee, en milieu-inspectie, betekent niet dat de havenbedrijven niet als onderneming kunnen worden aangemerkt.
  • Ook diensten van algemeen belang kunnen een economisch karakter hebben. De aard van de activiteiten is in dit verband doorslaggevend. Het begrip ‘economische activiteiten’ is immers gebaseerd op feitelijke elementen, met name het bestaan van een markt voor de betrokken diensten, en is niet afhankelijk van nationale keuzen of beoordelingen.
  • Het argument van de zeehavens dat de haventarieven niet worden bepaald door een bedrijfseconomische logica, invulling geven aan de publieke missie, maakt niet dat geen sprake is van een economische activiteit. Ook als goederen en diensten zonder winstoogmerk worden aangeboden, belet dit niet dat de entiteit die deze op de markt aanbiedt als een onderneming moet worden beschouwd, wanneer dit aanbod concurreert met dat van andere marktdeelnemers die wel winst nastreven. Volgens het Gerecht houden de zeehavens bij de vaststelling van de tarieven wel degelijk rekening met de marktomstandigheden. De tarieven vormen duidelijk een belangrijk instrument bij het handelsbeleid dat havens aanwenden om derden gebruik te laten maken van hun haveninfrastructuur.
  • De economische activiteiten van de havens zijn volgens het Gerecht niet onlosmakelijk verbonden met en niet noodzakelijk voor de uitoefening van de bevoegdheden van openbaar gezag, maar kunnen daarvan worden losgekoppeld, waardoor zij voor de economische activiteiten als onderneming kunnen worden aangemerkt.
  • En ten slotte betekent het feit dat wanneer een luchthaven, of, in dit geval een haven, anders dan via een concessie, wordt geëxploiteerd door een overheidsbedrijf of een bedrijf met bevoegdheden van openbaar gezag, niet dat er geen sprake is van een economische activiteit.

Over de selectiviteit van de belastingmaatregel

  • Voor belastingmaatregelen is het onderzoek naar de selectiviteit van een maatregel bedoeld om uit te maken of die maatregel ‘bepaalde ondernemingen of bepaalde producties’ begunstigt in de zin van artikel 107, lid 1 VWEU, dan wel een algemene maatregel van fiscaal beleid is die zonder onderscheid van toepassing is op alle ondernemingen op het nationale grondgebied.
  • Het onderzoek dat moet worden uitgevoerd impliceert dat eerst het referentiekader waarvan de betreffende maatregel deel van uitmaakt moet worden afgebakend. In dat opzicht wordt een feitelijk onderzoek uitgevoerd naar de maatregel die de vrijstelling vormt voor de zeehavens.
  • De betreffende maatregel betreft een vrijstelling voor zeehavens, die een uitzondering vormt op de algemene regel op grond waarvan vennootschappen zijn onderworpen aan vennootschapsbelasting en rechtspersonen anders dan vennootschappen aan rechtspersonenbelasting.
  • In dit verband onderzoekt het Gerecht of de zeehavens onder de definitie van vennootschap vallen onder de toepasselijke Belgische regels. Nu dit het geval is, concludeert het Gerecht dat voor de zeehavens ten opzichte van de overige vennootschappen een afwijkende behandeling geldt.
  • De belastingmaatregel wordt selectief geacht te zijn omdat deze afwijkt van het referentiekader en een verschil invoert tussen de zeehavens en andere aan vennootschapsbelasting onderwerpen vennootschappen, hoewel die zich gelet op het doel van dit referentiekader in een feitelijk en juridisch vergelijkbare situatie bevinden.

Conclusie

Deze uitspraak vormt een voortzetting van de reeds ingezette lijn in de rechtspraak, dat bij het aanbieden van infrastructuur door overheden in de regel wordt aangenomen dat sprake is van een economische activiteit. Ook de aanleg van de infrastructuur kan een economische activiteit vormen als deze niet los kan worden gezien van de exploitatie ervan. De financiering van dergelijke infrastructuur kan dus staatssteun opleveren. Aan deze conclusie staat niet in de weg dat het desbetreffende (overheids)bedrijf ook bevoegdheden van openbaar gezag kan uitoefenen.

Met vragen over dit arrest kunt u contact opnemen met één van onze advocaten van het team Bestuursrecht.

Bericht delen op linkedin

Meer weten? Neem contact op met een van onze specialisten.

Gerelateerde nieuwsberichten

Al het nieuws

Blijf op de hoogte met onze nieuwsbrief

Mis niets meer en meld u aan voor onze nieuwsbrief.

Velden met een * zijn verplicht

Ik geef toestemming dat TRIP Advocaten Notarissen mijn e-mailadres gebruikt voor het toesturen van de nieuwsbrief. U kunt meer lezen in ons Privacy en cookiesbeleid.

Terug naar blogs
Contact image

Contact

Als grootste juridische adviespraktijk van Noord-Nederland staan wij centraal bij onze cliënten Wij werken in de provincies Groningen, Friesland en Drenthe (en ver daarbuiten) vanuit onze kantoren in Groningen, Leeuwarden en Assen.

Lees meer